
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 14 meritocratie
Laatst was de jaarlijks terugkerende ‘Nacht van Descartes’, een lezing georganiseerd door Studium Generale Universiteit Utrecht. Het thema was ‘Dom, dommer, domst?’ De lezing begon met een provocerend filmpje waarin een hoogbegaafd stel het krijgen van kinderen, op grond van rationele overwegingen, uitstelt, terwijl een laagbegaafd stel kind na kind produceerden. De eerste spreekster, de sociologe Evelien Tonkens had het evenwel niet over hoogbegaafd en laagbegaafd maar over hoogopgeleid en laagopgeleid toen ze naar het filmpje verwees. Een Freudiaanse verspreking? Per slot van rekening betekent een lage opleiding niet dat je ook een laag IQ hebt.
Volgens Evelien Tonkens leven we in een meritocratie, weliswaar niet een perfecte meritocratie, maar toch. Door het steeds meer testen van kinderen, selecteren we, zo vroeg mogelijk, de meest talentvolle kinderen, zodat die de meeste kansen krijgen. Volgens haar heeft een meritocratie weliswaar voordelen, niet je afkomst maar je merites bepalen de positie die je in de maatschappij kan innemen, maar heeft het ook een aantal nadelen, zoals bestaansonzekerheid, en een meedogenloze houding ten opzichte van de verliezers, omdat die het aan zichzelf te wijten krijgen dat ze het niet hebben gered.
Alle sprekers tijdens de Nacht van Descartes benadrukten het belang van intelligentie in een ‘meritocratische’ samenleving als de onze. Het idee ontstond daardoor dat hoe hoger de intelligentie hoe hoger de kansen. Toen ik, op het eind van de avond, vroeg hoe het dan kan dat 80 procent van de hoogbegaafden het in ons onderwijssysteem niet redt, merkte de cognitief psychologe Susan te Pas op dat dat komt omdat hoogbegaafden moeite hebben zich aan het onderwijssysteem aan te passen en zich aan de groep te conformeren. Daaruit zou je de conclusie kunnen trekken dat aanpassen en conformeren merites zijn die belangrijker zijn dan intelligentie, maar ook dat het denkbeeld dat hoogopgeleiden intelligenter zijn dan laagopgeleiden niet kan kloppen. De meest intelligente mensen lukt het helemaal niet om hoogopgeleid te raken. Althans; dat lukt maar een schamele 20 procent van die hoogbegaafden.
Er zijn, in de geschiedenis, van die kantelmomenten waarin mensen de kans krijgen om een positie te verwerven ondanks hun afkomst. De tijd vlak na de tweede wereldoorlog, en de decennia daarna, bijvoorbeeld. De aannemer waar mijn vader als uitvoerder werkte was van oorsprong, net als mijn vader, timmerman. Omdat er vlak na de oorlog een enorme bouwbehoefte was, kon hij van dat moment gebruikmaken om zich maatschappelijk omhoog te werken. Begin jaren zeventig werd hij opgevolgd door zijn zoon, die een hogere technische opleiding had gevolgd om meteen te kunnen beginnen als aannemer. Hij had zelf, bij wijze van spreken, nog nooit een hamer in zijn handen gehad, had zijn positie niet hoeven te veroveren, maar had zijn positie uitsluitend te danken aan zijn vader. Opvallend was dat hij een veel arrogantere baas was dan zijn vader.
In de zesde klas van de lagere school (dat zou nu groep 8 zijn) werd ik getest. Ik bleek een meer dan bovengemiddeld IQ te hebben. Toch kregen mijn ouders het advies om mij naar de MAVO te sturen, omdat ik te speels voor mijn leeftijd zou zijn. Het zou me niet verbazen als dat niet de werkelijke reden was, maar dat mijn afkomst een belangrijke rol speelde in dat advies. Zou die psycholoog mijn ouders dat advies ook hebben gegeven als ik niet de zoon van een bouwvakker maar van een notaris of bankier zou zijn geweest?
Ik heb zeventien jaar op achterstandsscholen in Den Haag gewerkt. Ook daar kregen (analfabetische) ouders het advies om hun meer dan gemiddeld begaafde kind naar de MAVO te sturen, maar nu hoorde ik van de betreffende leerklachten het argument dat ze dat advies gaven vanwege het feit dat die ouders analfabeet waren ‘en dan kunnen ze dat kind niet begeleiden als hij of zij op een gymnasium zit’. Ik heb dat altijd een raar argument gevonden, want als leerlingen op een gymnasium hun ouders nodig hebben om die opleiding succesvol af te ronden, dan betekent dit dat de leerkrachten op zo’n gymnasium zo slecht functioneren dat ze zonder die ouders niet in staat zijn leerlingen fatsoenlijk onderwijs te geven. Dat lijkt me toch een onderschatting van de merites van die leerkrachten.
‘Uit recent onderzoek blijkt toch ook weer dat kinderen van hoogopgeleide ouders, die hetzelfde scoren als die van lager opgeleiden, 3,5 keer zo vaak een hoger advies krijgen’, werd minister Bussemaker op woensdag 28 oktober 2015 in het dagblad Trouw geciteerd. Dat wijst er volgens mij op dat we (nog steeds) niet in een meritocratie leven, maar in een klasse-maatschappij, waar afkomst bepalender is dan merites. Toch beweert Bussemaker in hetzelfde stuk: ‘We leven in een meritocratie, een hoge opleiding is belangrijker dan ooit.’
Volgens mij is het idee dat we in een meritocratie zouden leven, een idee dat de maatschappelijke elite erg goed uitkomt. Stel dat je merites bepalen dat je de positie hebt die je hebt, dan heb je die positie aan jezelf te danken. Dan staat je recht op de voordelen die die positie geeft, ook vast. Als je moet erkennen dat je de positie die je inneemt vooral aan externe factoren te danken hebt, dan ben je geen winnaar omdat je zo goed bent, maar omdat je een voorsprong hebt (gehad). Dan valt de verliezer niets te verwijten. En dan hoef je als winnaar ook niet zo hoog van de toren te blazen.
Volgens mij leven we helemaal niet in een meritocratie. We leven in een competitiemaatschappij, waarbij de belangrijkste eigenschap die je nodig hebt is of je een positie weet te verkrijgen en te behouden. Je zou dat een thesecratie kunnen noemen. In onze maatschappij wordt je helemaal niet op je merites beoordeeld, maar op de positie die je inneemt. Die positie heb je niet te danken aan je merites, maar vooral aan je afkomst en het netwerk waarin je vertoeft, aan je vermogen om die positie te verwerven en te behouden, en die staat helemaal los van je vermogen om die positie ook goed in te vullen. Denk maar aan al die zogenaamde topmannen die de bedrijven die ze runnen totaal de vernieling in hebben geholpen.
Wat is een meritocratie? Dat is een samenleving waar de verdiensten die iemand voor die samenleving heeft, beloond worden. Dat heeft niets te maken met een hoge opleiding of een hoog IQ. Een vakkenvuller bij de supermarkt die zijn werk met grote inzet doet is een verdienstelijk vakkenvuller en zou daar ook, naar zijn merites, op beoordeeld moeten worden. In een echte meritocratie zou een topman van een bedrijf die dat bedrijf op de rand van de afgrond brengt, publiekelijk aan de schandpaal genageld moeten worden en financieel worden gestraft voor zijn falen.
Dat is niet zo. We leven in een thesecratie, een samenleving waarin je positie, en niet je merites, bepaalt wat je beloning is. Een samenleving waarin de positie die je inneemt bepalender is voor het bestaansrecht dat aan je wordt toegekend dan de merites die je werkelijk hebt, is derhalve geen meritocratie. Maar als de maatschappelijke elite dat toe zou geven, dan moet ze toegeven dat we nog steeds in een klasse-maatschappij leven, sterker nog, dat de klasse-maatschappij weer helemaal terug is. En dat het tijdperk waarin je van een dubbeltje een kwartje kon worden, feitelijk alweer voorbij is. En stiekem denk ik dat die maatschappelijke elite dat helemaal niet erg vindt.
Zoals Warren Buffet, de belegger die miljarden met zijn beleggingen bij elkaar wist te sprokkelen, zei: ‘Er is de afgelopen decennia een oorlog van de hoogste klasse tegen de rest van de maatschappij gevoerd, en mijn klasse heeft gewonnen.’
De neo-liberale doctrine streeft niet naar een meritocratie, hoewel dat wel wordt gesuggereerd, maar naar een thesecratie, waar je positie bepalend is, niet je merites. En een thesecratie is de natte droom van iedereen die tot een hogere klasse behoort en die positie in zijn of haar voordeel wenst te gebruiken en te behouden.